‘De solidariteit ligt voor het oprapen’

Een crisis zorgt voor saamhorigheid. En solidariteit zit van nature in mensen, maar je moet wel de samenwerking met ze aangaan om die natuurlijke vermogens te benutten. Dat zegt hoogleraar Sociale psychologie Tom Postmes. Hij praat over de samenwerking in het aardbevingsgebied van Groningen, waar het vertrouwen in de overheid is verdwenen maar de onderlinge solidariteit niet.

‘Menselijk gedrag blijft mensen verrassen,’ zegt Postmes. Hij verbaast zich over de sombere opvattingen van Nederlanders over de eigen samenleving. Samenleven wordt in de afgelopen decennia het vaakst genoemd als het grootste maatschappelijke probleem. Enkel immigratie stak daar in 2016 en 2017 even boven uit. ‘Ik kan daar niet over uit omdat we volgens alle indicatoren een prachtige samenleving hebben. Nederland is wereldtop op het gebied van vrijheid, verbondenheid, vrijwilligerswerk, verenigingsleven en verworvenheden. We lijken niet goed in het snotje te hebben hoe goed we het hebben.’

Mensen hebben volgens hem van nature de neiging om op een crisis met standaardgedrag te reageren. Ze improviseren en hebben de behoefte om noodhulp te geven. En ze doen dit door zichzelf te organiseren terwijl ze solidariteit voelen. Tijdens de eerste golf van de coronacrisis was dit duidelijk te zien. In het zogenoemde ‘verandermanagement’ wordt kennis over dit crisis gedrag gebruikt om mensen in beweging te krijgen door kunstmatig een crisis te creëren.

Maar hoe gaat dat in zijn werk bij taaiere problemen die langer duren? Bij chronische rampen? Postmes heeft onderzoek gedaan naar de groepsdynamiek in wijken en dorpen in het Groningse gaswinningsgebied waar veel aardbevingsschade is. Op de meeste plaatsen is sprake van veel samenwerking rond de uitdagingen die zo'n dorp of wijk heeft. Maar juist rond de aardbevingsproblematiek, een probleem dat iedereen raakt, lukt het mensen niet om zichzelf te organiseren. ‘Waar het wél lukt, heeft dat soms te maken met welvaart. Zo is het rijkere dorp Onderdendam erin geslaagd om burgers te organiseren.  In het dorp heeft meer dan 60% van de inwoners schade. Daar kwamen ze pas achter toen een handvol mensen met schade de deuren langsging om te vragen of anderen dat probleem óók hadden.

Maar in geen van de andere dorpen en wijken in het onderzoek van Postmes is zo'n initiatief van de grond gekomen. ‘Mensen gaan samenwerken als ze een gedeeld belang ontdekken maar dan moeten ze wel met elkaar kunnen praten en ervaringen delen,’ aldus Postmes. Soms is er in zo'n wijk geen buurthuis meer.

Zijn observatie is dat een faciliterende gemeente het verschil kan maken. De inwoners van het dorp Overschild kwamen bijvoorbeeld met elkaar in gesprek op uitnodiging van de gemeente. Verder ontstaat lokaal meer veerkracht en cohesie als geaccepteerd wordt dat niet alle bewoners kunnen meepraten omdat ze andere problemen hebben. Maar veel gemeenten zetten die eerste stap niet. ‘Het lokale bestuur heeft niet het lef om aan mensen te vragen wat ze nu eigenlijk willen. Ze weten ook niet wat ze de mensen moeten vragen.  Het onvermogen spat er aan alle kanten vanaf.’

Het nationale beleid kan veel meer gebruik maken van de onderlinge solidariteit die er van nature is. Postmes: ‘De NAM en de overheid maken het probleem van de aardbevingsschade steeds zo klein mogelijk. En ze stralen graag uit dat zij de oplossing hebben. Deze benadering communiceert impliciet dat er geen ramp is. Inwoners denken dus dat alle hulp van buiten komt.’ De schaalgrootte van de betrokken instanties maakt dat hulp niet op de goede plek landt.  Bij de Nationaal Coördinator Groningen en het Instituut Mijnbouwschade werken elk honderden medewerkers. ‘Die krijgen dat ene buurtje niet in beeld,’ aldus Postmes. De afstand tussen het systeem en de buurt is te groot. ‘Bij de inwoners heerst een gevoel van onveiligheid en permanente stress. En de kern van die stress is blootstelling aan instanties.’ Hij constateert dat in het aardbevingsgebied het vertrouwen in de landelijke overheid is weggezakt bij de inwoners. ‘Er is een soort gelatenheid. Ik maak me ook zorgen over kinderen die meekrijgen dat de overheid niet te vertrouwen is. Je ziet dat mensen zich afkeren van de maatschappij.’