We zitten nu een jaar in transitie. Wat gaat slecht? Wat gaat goed?

Op de eerst dag zagen deelnemers twee gefilmde interviews van Thomas Hofhuis, met staatssecretaris Martin van Rijn. In het eerste interview beantwoordde Van Rijn de vraag: ‘We zitten nu een jaar in transitie. Wat gaat slecht? Wat gaat goed?’ Van Rijn constateerde dat veel organisaties in verschillende fases zitten van de decentralisatie. Verzet ziet Van Rijn als belangrijke signalen die hij serieus neemt en overdenkt. Van Rijn blijft echter achter de transitie staan: “Deze stap is hard nodig. Als je van systeem naar mensen wilt gaan, moet je eerst het systeem veranderen.” Op zijn vele werkbezoeken ziet hij goede voorbeelden van samenwerking tussen gemeenten en netwerken. Hij constateerde dat er sprake is van twee werelden: veel aandacht in media voor zaken die nog misgaan, maar in de praktijk ziet hij veel goede ontwikkelingen. Tot slot riep Van Rijn de bestuurders op om in deze transitie over de eigen organisatie heen te durven kijken. “De bestuurder nieuwe stijl moet besturen ondanks de organisatie. Ik verwacht van hen dat ze zich actief opstellen, op de werkvloer kijken, discussies met de Raad van Toezicht aangaan.” Van Rijn benadrukte dat het rijk de hervormingen niet zal loslaten: “Ik zit er bovenop. Ik wil weten hoe gemeenten de decentralisatie uitvoeren, in de gaten houden of het lukt. De doelstelling ‘zorg dichter bij de mensen’ moet gehaald worden via maatwerk.” Constant met elkaar in dialoog blijven is daarbij essentieel.

  In het tweede interview gaat Van Rijn onder meer in op de paradox dat bij de decentralisatie centraal beleid wordt gemaakt dat decentraal moet worden uitgevoerd. Hij benadrukte dat de decentralisatie toch echt bedoeld is om gemeenten en andere partijen eigen beleid te laten maken. De wijkverpleegkundige hoeft geen vinkje meer vanuit Den Haag te krijgen voor elke beslissing. Beleidsvrijheid is essentieel voor het slagen van de decentralisatie. Van Rijn maakt zich hiervoor sterk in Den Haag, maar vraagt wel de ruimte van gemeenten, aanbieders en verzekeraars om daar waar zaken niet goed gaan, met elkaar daarover in gesprek te gaan. De problemen van bestuurders die op dit moment niet toekomen aan strategie maar alleen bezig zijn met risicomanagement, onderkent Van Rijn. Het hoort bij de fase waarin je decentraal gaat werken en beseft dat er verbeteringen moeten komen. Daar wordt aan gewerkt. Er is veel gedoe rond de spelregels van de transitie, maar weinig over de inhoud, de transformatie. De reden van de transitie. De pijlers van die inhoud – kwaliteit, betaalbaarheid en betrokkenheid – staan voor Van Rijn echter nog recht overeind: 1. de samenleving vergrijst, dat vraagt om een andere kijk op langdurige zorg voor ouderen. Bij ouderen die thuis wonen nagaan wat ze echt nodig hebben, in instellingen de kwaliteit verbeteren. 2. De zorg betaalbaar houden. 3. Bij langdurige zorg niet alleen naar de institutionele kant kijken, maar vooral de community-kant versterken: wat is de verantwoordelijkheid van mensen zelf, van kinderen, familie, buren? Wat kunnen zij doen? Om burgers, zorgaanbieders en gemeenten meer eigen regie te geven, de kracht van mensen beter te benutten, is veel bureaucratie afgeschaft en is met de decentralisatie de verbinding tussen mensen bevorderd. Daar gaan ook zaken mis, want een systeem dat in 30 jaar gegroeid is, verander je niet van de ene op de andere dag. Van Rijn volgt de ontwikkelingen en wil daarover altijd de dialoog aangaan, maar de deïnstitutionalisering gaat door. Moet door.Dat is een voorwaarde daarvoor. Van Rijn hoopt dat we tot de verkiezingen van maart 2017 ondanks de onzekerheden vooral gaan merken dat zorg merkbaar beter wordt. “Ik hoop dat we niet alleen de systeemveranderingen gaan ervaren, maar dat vooral door inhoudelijke veranderingen zorg wordt gegeven zoals het bedoeld is. Dan zijn we ver.”