Deel 1

In het debat wordt de vraag gesteld in hoeverre de kwaliteit van zorg maakbaar is. Gesteld wordt dat basisveiligheid en -kwaliteit er altijd moeten zijn. Daar zit wel spanning met het gegeven dat er niet altijd voldoende personeel is dat op niveau is of de juiste kwalificaties heeft. Er zijn dus spanningen tussen de verschillende werkelijkheden. Dat terwijl verpleeghuizen aan massa’s eisen moeten voldoen. De lijstjesdebatten over de talloze protocollen waaraan voldoen moet worden, staat een omschakeling naar pluriformiteit in de weg. Er wordt gepleit om die lijstjesdiscussies zoals die nu zijn, te beëindigen. Het voorstel is om de debatten rond de lijstjes aan te gaan vanuit de ervaringen van wijkverpleegkundigen, nu veel meer mensen thuis wonen: “dan krijgen we heel andere, veel zinnigere lijsten.”
Geconstateerd wordt ook dat we onze cliënten onderschatten: “We weten er geen bal van. Velen willen juist wel in zo’n veilig verpleeghuis wonen. Dat onderschatten wij. Ook dat is pluriformiteit.

Een andere opmerking: we hebben aan de ene kant de vraag naar pluriformiteit. Aan de andere kant speelt de vraag voor welke zorg we verplicht solidair moeten zijn. Verzekerde zorg, dus. Dat zijn twee verschillende zaken, dat is een puzzel.
Gesteld wordt dat solidariteit en toegankelijkheid voor zorg die geregeld wordt via de WMO, moet blijven. We hebben nu te maken met verschillende werkelijkheden. Dit wordt waarschijnlijk een van de grote thema’s van de komende tijd: hoe gaan we hiermee om?
Een ander vraagstuk is: hoe gaat de verpleegzorg in de toekomst eruitzien? In de kwaliteit (de hardware) van verpleeghuizen is de afgelopen jaren veel bereikt, nu komt er een kwaliteitssprong in de ‘sofware’, zoals activiteiten en interactie met de cliënt. We moeten dus opnieuw en fundamenteel gaan nadenken over de verpleegzorg van de toekomst. Wat wordt het: high quality? Gemengde zorg?
Bij het loslaten van bestaande vormen hoort ook de ombouw van wonen en zorg, zodat mensen kunnen kiezen hoe ze willen wonen en kunnen kiezen voor de zorg die ze nodig hebben. Dat leidt tot individuele kleinschaligheid, maar de zorgcomponent waarvoor solidariteit wordt gevraagd, zal altijd blijven.
De staatssecretaris voorziet geen grote problemen bij het ombouwen van de bestaande zorginstellingen: “Die transformatie moet te doen zijn, de financiële situatie is gemiddeld bij verpleeghuizen goed.”
Op de vraag of de verstatelijking niet de pluriformiteit in de weg zit, stelt Van Rijn: “We zitten juist in een proces van ont-verstatelijking: er komen veel nieuwe zorgaanbieders en er ontstaan nieuwe vormen van zorgarrangementen. Die ontstaan omdat de hoeveelheid overheid per patiënt al minder is.”
Geconstateerd wordt dat het toezicht, de Inspectie, met al deze nieuwe ontwikkelingen mee zal moeten gaan.
Wat betreft vastgoed wordt gewaarschuwd: de GGZ loopt voor in het saneringsverhaal, maar daar maakt men nu mee dat er veel huisvestingproblemen zijn; veel verwarde mensen staan op straat. Laten we dus de echte werkelijkheid goed in het oog houden. Participatie en pluriformiteit zijn weerbarstig, wordt opgemerkt. Veel burgers zullen eraan moeten wennen dat participatie daadwerkelijk betekent dat zij moeten omzien naar een zieke naaste of buurtbewoner.
Martin van Rijn erkent dit maar benadrukt dat we het toch samen, met elkaar moeten doen. Die richting is ingeslagen. “We blijven zoeken naar instrumenten om dit goed te regelen. Soms vraagt het veld mij om zaken te regelen. Om goed te beseffen hoe je moet omgaan met demente ouderen, heb ik bijvoorbeeld gesprekken gehad met Albert Heijn en Connexxion, gevraagd hoe zij omgaan met demente ouderen. Dat is de nieuwe werkelijkheid.”
Geconstateerd wordt dat het een zaak is van alle maatschappelijke sectoren om ook de grote gezondheidsverschillen tussen sociaal-economische groepen aan te pakken. Dat vraagt om talloze verschillende interventies, niet alleen vanuit de zorg. Pauline Meurs haakt daarbij aan: “Maatwerk, pluriformiteit, is niet altijd leuk. Het is vooral moeilijk en het vraagt veel van iedereen. Pluriformiteit is een scherp verhaal, het is leren omgaan met ongemakkelijke verschillen. Toch moeten we over die vorm van zorg goede afspraken maken met cliënten. En op die afspraken mag de Inspectie best op toezien! Het is belangrijk dat ze op die pluriformiteit toezien, op al die verschillende pakketten. Voor de wet is er gelijkheid zonder aanziens des persoons, bij pluriformiteit geldt voor zorg juist gelijkheid mét aanziens des persoons. We moeten die vorm van ongelijkheid accepteren.”
Martin van Rijn vult aan dat de wijze van bejegening, het luisteren naar de cliënt, belangrijk is: “Dat is per gemeente, per aanbieder anders. Ook nu. Het is altijd afhankelijk van vele factoren, zoals het personeel, de inrichting van een gebouw, de financiële mogelijkheden.” Maar we moeten die beweging echt gaan maken, de sector moet die ruimte gaan nemen en niet te snel naar de overheid rennen. Martin van Rijn: “Het wordt voor u: zelf ideeën hebben over persoonsgerichte zorg of opgegeten worden.”
Pauline Meurs benadrukt twee wensen van haar voor dit congres: “Ik hoop dat het begrip pluriformiteit wordt gezien in zijn sociaal-culturele betekenis: anders gaan denken over gezondheid met consequenties voor de zorg. Daarnaast: ga voorbij de grenzen denken, zoek naar publiek/private oplossingen. Dat moet en kan veel meer. Veel ouderen hebben daarvoor de financiële mogelijkheden.”

“Pluriformiteit houdt in dat iedereen in de samenleving moet leren omgaan met ongemakkelijke verschillen.”

Marjanne Sint sluit dit debat af met de constatering dat zij het eens in met de staatssecretaris dat we de beweging naar pluriformiteit en maatwerk in de zorg moeten maken, ook al zal dat soms ongemak opleveren. “De afgelopen tijd hebben we lastige problemen weggeorganiseerd via de institutionele instellingen. We zijn nu op weg om een stukje terug te gaan, weer iets meer aan de samenleving over te laten. Dat sluit beter aan bij wat mensen willen. Dat zal veel van ons, bestuurders en instellingen, vragen. We moeten het anders gaan organiseren, waarbij de rechtstatelijkheid niet de sociale rechten in de weg moet staan! We moeten de transitie in de zorg doordenken, maar de instellingen zullen als last resort voor de kwetsbaren, nodig blijven. De essentiële vraag is: hoe gaan we die transitie maken?“