We hebben geen vermoeide bestuurders nodig maar moedige.

Kim Putters, directeur Sociaal Cultureel Planbureau, ontrafelde het wantrouwen tegenover de instituties in de zorg en vroeg de aanwezigen: “Hoe gaat u hiermee om?” Een substantieel deel van de bevolking – de onzekere werkenden (14%) en de achterblijvers (15%) – wantrouwt het systeem en  bestuurders. Onderliggende angst: de vrees dat ze in de toekomst niet meer de zorg krijgen zoals die nu is. Dat wantrouwen is blijvend en er is een risico op meer wantrouwen. Putters houdt de bestuurders  voor dat ook het gedoe rond de beloningen van bestuurders daar debet aan is: “Dat veroorzaakt echt veel wantrouwen. Daar moet u wat mee. Hoeveel creativiteit legt u daarbij aan de dag? Kunt u zich verdiepen in die groepen, bijvoorbeeld die ouderen? Dat zijn mensen die u vaak tegenkomt als patiënt en/of medewerkers. Vul uw ruimte actiever in en ga in dialoog met de omgeving”, raadde Putters aan. “Daar is moed voor nodig, maar stel de patiënt centraal. Probeer als bestuurder door te werken tot in het DNA van uw instelling.” Putters had daarvoor drie belangrijke ‘blikwisselingen’:
1. Verander van een sturende structuur naar een adaptieve cultuur: vind meer ruimte om zelf uw prestaties af te spreken en te formuleren, met de daarbij behorende sancties 2. Organiseer inspraak en meespraak van stakeholders, 3. Reflecteer: doe ik de goede dingen? Is het goed genoeg? Wees geen vermoeide bestuurder, maar wees een moedige bestuurder.

‘Er is een grote blijvende groep mensen die wantrouwend staat tegenover de zorg’

  • Kim Putters koppelde zijn bevindingen uit het onlangs verschenen door hemzelf geschreven essay ‘Moedig onderwijsbestuur’ aan het thema ‘besturen of bestuurd worden’: “Zodat u nog moediger van het congres thuiskomt.”
  • In zijn betoog ontrafelde Putters het wantrouwen tegen instituties in de zorg en gaf hij suggesties voor bestuurders hoe daarop te reageren.
  • Er is een grote groep die wantrouwend staat tegenover de zorg: rond 30% van de bevolking – de onzekere werkenden (14%) en de achterblijvers (15%). Zij zijn teleurgesteld en boos. Zij zijn bang dat er in de toekomst geen goed gezondheidssysteem meer is. Zij wantrouwen ook bestuurders, wat mede is veroorzaakt door de beloningsdiscussies rond bestuurders. Daar moet u wat mee. Hoe gaat u dat doen?
  • De groep die de zorgsector wantrouwt, bestaat voor een groot deel uit vrouwen, SP-stemmers en ouderen. Op die groepen is veel beleid gericht, maar we bereiken hen nauwelijks.
  • Verwachting: risico op meer wantrouwen.
  • Kunt u zich verdiepen in bijvoorbeeld die ouderen, vroeg Putters zich af. Velen van hen komt u tegen als patiënt, velen werken ook bij u.
  • Gebruik uw hulpbronnen om met hen in contact te komen, om mensen en instellingen aan u te verbinden. Gebruik daarvoor uw vrijwilligers, contacten met ondernemers et cetera. Wees creatief, stap buiten uw kring en boor die hulpbronnen aan. Dit vereist wederkerig leiderschap.
  • Er is moed voor nodig, maar stel de patiënt centraal. De overheid doet stappen terug. U bent aan zet! Zoek het DNA van uw instelling op, ook in relatie met uw toezichthouders.

    Putters gaf de deelnemers drie ‘blikwisselingen’ mee om voorbij de gescheiden werelden te gaan:
    1. Verander van een sturende structuur naar een adaptieve cultuur: vind meer ruimte om zelf uw prestaties af te spreken en te formuleren, met de daarbij behorende sancties
    2. Organiseer inspraak en meespraak van stakeholders
    3. Reflecteer: doe ik de goede dingen? Is het goed genoeg? Wees geen vermoeide bestuurder, maar een moedige bestuurder.

In de discussie na de presentatie kwam naar voren dat juist patiënten uit de twee ‘onderste’ groepen van de samenleving in verhouding juist veel zorg nodig hebben en weinig online zijn. Toch moeten we ons best doen om die patiënten erbij te betrekken en de successen met ze te delen: zo organiseer je commitment, en eigenaarschap.
Putters benadrukte dat zorgbestuurders de energie moeten opzoeken, niet vermoeid en knorrig op de overheid moeten blijven: “Jullie, de zorgsector, waren al eerder verder dan overheid. In ‘96 sprak de sector al over transmurale zorg. De grote transities stonden jaren geleden al in jullie agenda’s.
Ruud Klarenbeek hierover: “We moeten ons inspannen om met iedereen in gesprek te blijven. Ook in de taal die de ander begrijpt. Anticipeer daarop. Ik beschouw het als een maatschappelijke verplichting om dat te doen. Anders is het mis met ons.”

Het daaropvolgende gesprek tussen Petra van Dam, voorzitter Raad van Bestuur Amsta, en Charles Groenhuijsen was een prachtige illustratie van de zaken die Putters had geschetst. Van Dam schetste zaken die ze bij Amsta ervaart: een zeer gevarieerde cliënten- en medewerkersgroep. Beide groepen behoren vaak behoren tot de onderste twee groepen van Putters. Ook veel medewerkers hebben het thuis moeilijk, spreken lang niet altijd de taal goed, zijn vaak laag opgeleid en zitten financieel soms in de problemen. Met de deelnemers ontstond een mooie discussie over de vraag wat in deze situatie goede zorg is, hoe je je als bestuurder daarin moet gedragen en hoe je de medewerkers kunt binden en stimuleren. Er werd onder meer gesproken over angst voor ontslag bij medewerkers door digitalisering van de zorg. De eindvraag was: wij vragen onze medewerkers echt te luisteren naar cliënten, luisteren wij wel echt naar die medewerkers?